Terugblik H4.0E Congres: Zo maken we veel meer modulaire houtbouw
Pilots door heel Europa laten zien dat modulaire houtbouw technisch al goed mogelijk is. Maar voor een substantiële duurzame bijdrage aan het woningtekort is meer nodig. Opschaling is vooral een kwestie van de juiste cultuur en wet- en regelgeving creëren. Het is een sociale uitdaging, in plaats van een technische.
Dat zijn de belangrijkste lessen bij het Housing 4.0 Energy-congres dat het Woningbouwatelier en haar Europese partners op de Floriade organiseerden.
Vanuit het Europese Interregproject Housing 4.0 Energy werkten partners in België, Ierland, Duitsland en Nederland de laatste jaren aan pilots met kleinschalige energiezuinige en CO2-neutrale woningen uit de fabriek. De gemeente Almere is partner in het project, met de Wikihouses van het Woningbouwatelier als pilot.
Het doel van de pilots was om een markt voor de duurzame houten modulaire woningen te creëren. Het gebruik van nieuwe digitale technologieën, zoals de woningen met de computer als een soort Lego ontwerpen, moest zowel woningzoekenden als aanbieders enthousiast maken.
Bij het congres werden de belangrijkste lessen gedeeld. Meer kennis over duurzame bouw is hard nodig. De afgelopen vijf jaar was er geen significante CO2-reductie in de Nederlandse bouwsector. Met het huidige verduurzamingstempo stoot de gebouwde omgeving in 2030 10 procent minder koolstof uit, in plaats van de in het Klimaatakkoord geambieerde 50. Dat terwijl de marktomstandigheden voor meer duurzame fabrieksbouw momenteel gunstig zijn. Prefab is een antwoord op tekorten in de bouw, want er is minder personeel nodig en het werk wordt schoner en veiliger. En dus aantrekkelijker.
Maar de bouwindustrie is niet ingespeeld op de benodigde omslag, zegt transitiehoogleraar Jan Rotmans bij het congres. Het is de hoogste tijd voor een systemische verandering, vindt Rotmans. ‘De sector is naar binnen gekeerd, erg masculien en niet op verandering gericht.’
Innovatie als risico
Daarmee is de systemische verandering eerder een sociale opgave dan een technische. Dat laten ook de Europese pilots zien. Ze hadden wisselend succes. Bij bijvoorbeeld de Nederlandse pilot WikiHouse werden flinke stappen voorwaarts gemaakt. In Almere ontwierpen en bouwden inwoners zelf 27 houten en energiepositieve woningen van 50 tot 90 vierkante meter groot. De kostprijs varieert van 170 tot 340 duizend euro, grond inbegrepen. ‘Het was een experiment’, zegt projectleider Ivar Diekerhof van het Almeerse Woningbouwatelier. ‘We hadden wel een vermoeden, maar wisten niet 100% zeker of hier vraag naar zou zijn. Maar ondanks Corona, het feit dat het een experiment is de stijgende (grondstof)prijzen in de bouw, zit het project vol.’
Overheden zien innovatie soms vooral als risico
In Ierland daarentegen liep het project vast in bureaucratische rompslomp. Drie overheden moesten er steeds hun plasje over doen, wat resulteerde in woningen die deels uit betonblokken bestaan. Voor Ierse begrippen zijn ze nog redelijk duurzaam, maar het is niet de gedroomde uitkomst, reflecteert Alexandra Hamilton van 3CEA en betrokken bij de Ierse pilot. ‘Overheidsbeleid is te vaak reactief in plaats van proactief. Duurzamer bouwen dan de bestaande kaders roept weerstand op en overheden zien innovatie soms vooral als risico. Ze zijn huiverig om als eerste iets nieuws te ontwikkelen.’
Het is een terugkerend thema: we kunnen duurzaam bouwen, maar de overheid stimuleert het niet genoeg. Ook in Nederland klinkt dit geluid. Bouwers en ontwikkelaars als Heijmans, BPD en VORM stellen steeds hogere duurzaamheidseisen aan zichzelf en werken met strengere normen dan het Rijk hen oplegt, maar leggen het daarbij soms wel af tegen concurrenten die traditioneler bouwen.
Duurzaamheid wordt namelijk niet altijd voldoende op waarde geschat. Hoe we materialen beoordelen, is achterhaald. Zo wordt het vasthouden van CO2, waar biobased materialen goed op scoren, niet meegenomen in milieu prestatieberekeningen. Met als gevolg dat bijvoorbeeld hout op papier soms even duurzaam is als beton en staal. Dit moet echt anders, het is laaghangend fruit, zeggen meerdere sprekers.
Kennis uit hoofden krijgen
Wat grootschalige uitrol van houten en duurzame fabriekswoningen verder in de weg staat: kennisdeling. Pilot na pilot laat veelbelovende resultaten zien of leert waardevolle lessen, maar de opgedane expertise wordt vaak niet breder toegepast.
‘We hebben de kennis’, zegt Alastair Parvin van Open Systems Lab. ‘Maar het zit vast in de hoofden van adviseurs en experts. We moeten dus elke keer lange processen doorlopen om het daar uit te krijgen.’ Daarom ontwikkelen Parvin en zijn collega’s de openbare online omgeving BuildX. Je tekent een plot op de kaart, kiest wat voor woning je wilt, en krijgt direct informatie over kosten en duurzaamheid. De opgedane kennis uit Housing 4.0 Energy is de onderlegger.
‘Onderwijs en praktijk zijn niet goed met elkaar verbonden’
Ook in productieketens moet kennis beter gedeeld worden om tot meer duurzame woningbouw te komen. Joke Dufourmont van het AMS Institute: ‘Onderwijs en praktijk zijn niet goed met elkaar verbonden. Op dit moment gaat het bij duurzaam bouwen nog te vaak mis bij de vertaalstapjes tussen verschillende actoren. De plannen van beleidsmakers voor houtbouw moeten vertaald worden naar architecten en bouwkundigen. Vervolgens moet hun inbreng vertaald worden naar de bouwplaats. Bij die vertaalslagen sneuvelen ambities. Want men spreekt elkaars taal niet en weet niet welke uitdagingen er bij de verschillende stappen van de keten zijn.’
‘Het kan veel soepeler’, zegt Dufourmont. ‘Leid bouwvakkers niet volledig los op van bouwkundigen. Zodat de ontwerpers ook de dagelijkse praktijk van biobased ingrepen goed kennen.’ Je hebt dan wel goede fysieke locaties nodig die de talentontwikkeling en -integratie stimuleren. Als voorbeeld noemt Dufourmont het project Nest in Dübendorf, Zwitserland. Dat is een modulair gebouw waar onderzoekers nieuwe delen aan toe kunnen voegen. Zo kunnen ontwerpers oefenen met het toepassen van nieuwe materialen en technieken, en doen bouwers praktische ervaringen op. Onderzoekers monitoren alles ondertussen goed. Het gebouw ziet er geen twee maanden het zelfde uit.
Gewoon doen
Als de kennisdeling en wet- en regelgeving op orde zijn, blijft de benodigde cultuuromslag onmisbaar. Bij gebruikers, die soms nog wat huiverig tegenover hout en andere biobased materialen staan (is het brandveilig, hoe zit het met geluidsoverlast, hoe lang blijft mijn woning mooi?), maar vooral ook bij overheden en marktpartijen.
‘We moeten van het vrijblijvende af en het gewoon gaan doen’, zegt Rob Haans van corporatie De Alliantie. ‘We hebben de laatste decennia al de nodige ervaring opgedaan met houtbouw, maar blijven hangen in ideologische discussies. Bijvoorbeeld over of we deze woningen op grote schaal centraal moeten bouwen, of op kleinere schaal bottom-up moeten ontwikkelen. Ik vind dat eigenlijk niet zo relevant. Het kan en moet op verschillende manieren gebeuren.’
Ook Rotmans is niet voor het één of het ander. ‘In een transitie als deze heb je beide nodig’, zegt hij. Op de korte termijn zijn grootschalige industriële aanpakken wenselijk, op de langere juist meer lokale en meer diverse woningbouw.
Uiteindelijk is met je pilots en je kennis ‘de arena’ instappen de enige manier om tot significante resultaten te komen, zegt de hoogleraar. Het is in feite een oproep tot leiderschap, tot visionaire kartrekkers die ook buiten hun eigen bubbel mensen aan weten te spreken. Dat dat eng is en risico’s met zich meebrengt, hoort er nou eenmaal bij, aldus Rotmans. ‘Omarm de chaos.’